leidenlawblog

Veranderend karakter van pensioen leidt tot meer zorgplichten voor pensioenfondsen

Veranderend karakter van pensioen leidt tot meer zorgplichten voor pensioenfondsen

De nieuw te introduceren zorgplicht om deelnemers te begeleiden bij het maken van keuzes in hun pensioen werkt naar verwachting ook door in de civielrechtelijke zorgplichten van pensioenuitvoerders.

Note: This blog is in Dutch, because it is a response to Dutch news about typical Dutch laws. More information about this topic.

Pensioen is een onderwerp dat veel in de publieke belangstelling staat. Vanwege zorgen over de houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel wordt pensioen ingrijpend hervormd. Op 12 juni 2020 sloten de overheid en sociale partners (vakbonden en werkgeversorganisaties) een akkoord over de voorgenomen wijzigingen. Het pensioenakkoord is door het ministerie van Sociale Zaken uitgewerkt tot een concept voorstel van wet Toekomst pensioenen. Dit concept is in januari 2021 ter publieke consultatie voorgelegd, waarop 484 reacties zijn ontvangen. Hoewel het definitieve voorstel van wet nog niet is gepubliceerd, zijn de grote lijnen van het wetsvoorstel wel duidelijk. De pensioensector is al volop bezig om zich voor te bereiden op deze omvangrijke transitie, die naar verwachting uiterlijk 2027 moet zijn afgerond.

Eén van de voorgestelde wijzigingen is dat pensioenuitvoerders (pensioenfondsen en verzekeraars) een wettelijke verplichting krijgen om hun deelnemers te begeleiden bij het maken van keuzes binnen hun pensioen. Het nieuw te introduceren wetsartikel 48a in de Pensioenwet luidt als volgt:

‘De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de pensioenovereenkomst, zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.’ (onderstreping PBG)

De wetgever vindt het noodzakelijk om deze zorgplicht te introduceren, omdat deelnemers steeds meer keuzemogelijkheden krijgen om hun pensioen op maat te maken. De veelheid aan combinaties van keuzes maakt het moeilijk voor deelnemers om te doorzien wat de gevolgen van hun keuzes zijn. Om die reden is het wenselijk dat pensioenuitvoerders meer gaan doen dan alleen informatie verstrekken. Deelnemers hebben ook behoefte aan begeleiding van hun meer deskundige pensioenuitvoerder zodat zij een passende keuze maken over hun eigen pensioen.

Pensioenuitvoerders krijgen dus meer zorgplichten en dit is met name nieuw voor pensioenfondsen. Pensioenfondsen voorzien immers - in tegenstelling tot verzekeraars en uitzonderingen daargelaten – in een collectief pensioen. In de transitie naar het nieuwe stelsel wordt dit collectief pensioen omgezet in een individueel pensioenvermogen waarbij de hoogte van de pensioenuitkering zichtbaarder afhankelijk wordt van de beleggingsresultaten. Pensioen verandert dus langzaam van karakter: in plaats van (een vorm van) verzekeren gaat pensioen er steeds meer uitzien als (een vorm van collectief) beleggen. Dit veranderend karakter van pensioen betekent dat pensioenuitvoerders meer zorgplichten gaan krijgen. Dit vloeit namelijk voort uit de opbouw en uitgangspunten voor financiële toezichtregelgeving.

Van oudsher wordt de financiële sector opgedeeld in drie sectoren: de beleggingsdienstverleners (zoals brokers, vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen), banken en verzekeraars. Deze drie sectoren verschillen van elkaar wat betreft de aard van de activiteiten (economisch gezien) en de juridische verhouding met de klanten. De klanten van banken en verzekeraars hebben een nominale vordering op de bank of verzekeraar. De klant van een verzekeraar betaalt premie aan de verzekeraar in de verwachting dat hij na verloop van tijd de verzekerde som uitbetaald krijgt. De klant van een bank vertrouwt zijn geld toe aan de bank in de verwachting dat de bank hem toegang geeft tot zijn geld op het moment dat hij een derde wil betalen. De financiële soliditeit van een verzekeraar of bank is dan ook het belangrijkste belang van de klant dat de wetgever beoogt te beschermen via de financiële toezichtregelgeving. Het accent van de financiële toezichtregelgeving voor banken en verzekeraars ligt dus meer op de zogenaamde prudentiële regels dan op gedragsregels.

Bij beleggingsdienstverlening is dit anders: het accent van de financiële toezichtregelgeving ligt op de gedragsregels in plaats van de financiële soliditeit van de beleggingsdienstverlener. Dit komt omdat een belegger het beleggingsrisico draagt. Een belegger heeft geen nominale vordering op de beleggingsdienstverlener maar een vordering ter hoogte van de waarde van de beleggingen. Het belangrijkste belang van de belegger dat de wetgever beoogt te beschermen via de financiële toezichtregelgeving is dat de eigendomsrechten van de belegger zijn gewaarborgd en dat de beleggingsdienstverlener zorgvuldig omgaat met de belangen van de belegger(s). Aangezien het Nederlandse pensioen steeds meer gaat lijken op beleggen in plaats van verzekeren, is het ook logisch dat pensioenuitvoerders meer zorgplichten gaan krijgen. De nieuwe verplichting voor pensioenuitvoerders om hun deelnemers te begeleiden bij het maken van keuzes in hun persoonlijke pensioenvoorziening kan dan ook in dit licht begrepen worden.

Naast publiekrechtelijke zorgplichten hebben pensioenuitvoerders ook zorgplichten jegens hun deelnemers op basis van het civiele recht. Deze civielrechtelijke zorgplichten zullen naar mijn mening toe gaan nemen onder invloed van de nieuwe zorgplichten in de Pensioenwet. De civielrechtelijke zorgplicht is gebaseerd op het algemene principe van redelijkheid en billijkheid. Dit principe is het leidend criterium voor hoe een schuldeiser en schuldenaar met elkaar om moeten gaan, zie artikel 6:2 BW. Dat een pensioenfonds een zorgplicht heeft jegens haar deelnemers is bevestigd door de Hoge Raad in het PMT arrest van 20 december 2019. [1] In haar conclusie bij laatstgenoemd arrest zet A-G mr. R.H. de Bock helder uiteen dat tussen een belanghebbende (deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde) en een pensioenuitvoerder sprake is van een ongelijkwaardige verhouding. [2] Hieruit vloeit voort dat de pensioenuitvoerder een zorgplicht heeft jegens de belanghebbende, zoals ook het geval is in iedere andere civielrechtelijke verhouding waar sprake is van een ongelijkwaardige verhouding. Denk daarbij aan de bescherming van de consument ten opzichte van de zakelijke dienstverlener. Deze zorgplicht kan zelfs verder gaan dan wat louter op grond van de Pensioenwet wordt vereist. Dit vloeit voort uit de maatschappelijke functie van een pensioenuitvoerder. [3]

Pensioenuitvoerders die nu al nadenken over hoe zij vorm gaan geven aan keuzebegeleiding doen er dus goed aan om niet alleen te kijken naar wat de Pensioenwet en toezichthouder AFM eisen, maar ook naar wat deelnemers van hen mogen verwachten op basis van het civiele recht. Wat dat concreet inhoudt, is lastig te zeggen. Dit is afhankelijk van het concrete geval: de interactie met de deelnemer, de inhoud van de regeling en de duidelijkheid van de communicatie. Bij gebrek aan jurisprudentie, doen pensioenuitvoerders er mijns inziens verstandig aan om de vaste lijn van de Hoge Raad over de bijzondere zorgplicht van banken in gedachten te houden bij de implementatie van keuzebegeleiding. De bijzondere zorgplicht van banken is eveneens gestoeld op de maatschappelijke positie van de bank, welke positie meebrengt dat de bank rekening moet houden met de belangen van haar klanten en zelfs met derden met wiens belangen de bank rekening moet houden[4]. In analogie met pensioen valt dan te denken aan bijvoorbeeld nabestaanden van de deelnemer, die een aanspraak kunnen maken op een pensioenuitkering. Een bank heeft bovendien vanwege haar deskundigheid een bijzondere zorgplicht om de client bij complexe financiële producten te beschermen tegen gebreke aan kunde en inzicht en tegen eigen lichtvaardigheid.[5] Eenzelfde soort zorgplicht valt voor pensioenuitvoerders af te leiden uit de nieuwe norm voor keuzebegeleiding, die immers is bedoeld om ervoor te zorgen dat de deelnemer een passende keuze maakt binnen het complexe pensioenproduct.

Kortom, voor pensioenuitvoerders betekent het meer persoonlijk en individueel maken van het Nederlandse pensioen dat van hen wordt verwacht dat zij meer zorg gaan betrachten richting haar belanghebbenden.

[1] ECLI:NL:PHR:2019:954 bij HR 20 dec 2019 ECLI:NL:HR:2019:2035 (PMT)

[2] Zie r.o. 3.3 bij ECLI:NL:PHR:2019:954 (PMT)

[3] Zie r.o. 4.25 bij ECLI:NL:PHR:2019:954 (PMT)

[4] HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2536, NJ 1999/285, m. nt. W.M. Kleijn (MeesPierson/Ten Bos)

[5] Voor een uiteenzetting van de bijzondere zorgplicht zie r.o. 3.3-3.10 van de conclusie A-G mr. T.Hartlief d.d. 15 juli 2019, ECLI:NL:PHR:2019:826

0 Comments

Add a comment